vogels S t/m Z

Klik op een foto voor en vergroting.

Sneeuw Gors

Sneeuwgorzen broeden in kale, rotsige gebieden in het noorden en komen naar Nederland toe om te overwinteren. De sneeuwgors is sterk gebonden aan de kust en de grootste groepen worden vooral gezien in het oostelijk Waddengebied. In het binnenland is de soort zeldzaam. De landelijke aantallen schommelen van jaar tot jaar, in de beste jaren zullen enkele duizenden sneeuwgorzen in Nederland verblijven. Als ze vliegen, vallen direct de witte vlekken op de vleugels op en weet je gelijk dat het sneeuwgorzen zijn.

Snor

De snor is een broedvogel van dichtbegroeide oevers van meren, moerassen en kreken, die zijn nest bouwt in overjarig riet of kruidachtige vegetaties die in het water groeien. Het voedsel bestaat uit kleine ongewervelden, die uit de vegetatie of van de grond worden gepikt. Snorren zijn trekvogels en brengen de winter door ten zuid(oost)en van de Sahara. De snor dankt zijn naam aan de snorrende zang; het geluid lijkt op een laag zacht kookwekkertje.

Sperwer

Met zijn korte, brede vleugels en zijn lange poten is de sperwer goed toegerust om vogels te vangen in bossen en tuinen. Belangrijkste prooien zijn zangvogels zoals mussen, mezen en spreeuwen. Het mannetje is een stuk kleiner dan het vrouwtje. De grotere vrouwtjes pakken ook wel grotere vogels, zoals Turkse tortels en leven in een meer open gebied. Sperwers zijn drieste en volhardende jagers. De kleine roofvogel. In essentie licht van onderen, grijs van boven met breed gebandeerde staart. Altijd gebandeerd op de onderzijde (ook jonge sperwers). Tamelijk korte, brede vleugels en lange staart met scherpe hoeken. Kop steekt niet ver uit. Lange en dunne gele poten en tenen. Kenmerkende vlucht: paar keer snel slaan met de vleugels en dan glijden. Schroeft ook op thermiek.

Velduil

De velduil is een wijdverspreide uilensoort uit de familie van de echte uilen. Het is een grote uil met lange vleugels, doordringende ogen en een oranje tekening op zijn handpennen. De velduil laat zich voornamelijk zien op open velden en graslanden, waar hij zoekt naar kleine knaagdieren zoals aardmuizen.

Visarend

De visarend is een vrij kleine arend die graag boven water stilstaand ‘bidt’ en dan met uitgestoken klauwen op een vis duikt. Hij is relatief sterk gezien zijn grootte en kan prooien pakken bijna even zwaar als hijzelf. De visarend is in vlucht goed te herkennen door zijn geheel witte onderkant, zijn chocoladebruine bovenkant en zijn enigszins ‘geknikte’ vleugels. Door het oog loopt een donkere streep. Het verenkleed is bij beide geslachten gelijk. Andere arenden hebben meestal rechte vleugels. De lichaamslengte is zo’n 55 cm, de spanwijdte bedraagt 150 tot 170 cm en het gewicht 1,5 tot 2 kg. De vrouwtjes zijn iets groter en zwaarder.

Vuurgoudhaantje

Het vuurgoudhaantje wordt 9 tot 10 cm groot en is iets groter dan het nauw verwante goudhaantje dat de kleinste Europese vogelsoort is. De vuurgoudhaan lijkt sterk op de goudhaan. Opmerkelijke verschillen zijn de witte oogstreep en een ander geluid. Het verenkleed heeft een grijsgroene bovenzijde, een lichtgrijze onderzijde en een zwarte en witte oogstreep. Het vrouwtje heeft een gele kruin, het mannetje een oranje kruin (die echter alleen goed zichtbaar is als de vogel zijn kruinveren opzet), waaromheen zich een zwarte band bevindt.

Watersnip

De watersnip is een zeldzame weidevogel, maar op trek nog regelmatig te zien. Vertrouwt bij verstoring lang op zijn schutkleur, maar vliegt op tijd weg met een zigzaggend vlucht, roept daarbij kenmerkend ‘skrètsj…skrètsj…‘. Heeft opvallende baltsvlucht, waarbij de vogel in een schuine hoek omlaag duikt. Hij spreidt daarbij zijn buitenste staartpennen, die merkwaardig gevormd zijn. Door de vibratie ontstaat een blatend geluid.

Wespendief

Unieke roofvogel door zijn uitgesproken voedselvoorkeur: larven, poppen, volwassen wespen en honing. Graaft grondnesten van wespen uit. Stijve schubachtige kopveren en dikke huid op poten voorkomt dat de wespendief lek gestoken wordt. Zomervogel, overwintert ten zuiden van de Sahara. Buizerdachtig, maar met langere staart met scherpere hoeken; smalle, uitstekende kop; langere handvleugel. Houdt vleugels niet in zwakke ‘V’ bij cirkelen en vliegt met soepele vleugelslagen. Staart met drie dwarsbanden (vier bij jonge vogels).

Wilde zwaan

De vogel is volkomen wit, op de snavel en de poten na. De lengte varieert van 140 tot 165 centimeter; de spanwijdte bedraagt 205 tot 275 cm. De soort is verwant aan de trompetzwaan (Cygnus buccinator), die voorkomt in het noorden van Amerika. Het onderscheid met de even grote en ook in Noordwest-Europa voorkomende knobbelzwaan is dat de wilde zwaan een zwarte snavel heeft met een grote gele vlek aan de basis. De gele vlek loopt naar voren uit in een punt, een verschil met de afgeronde en minder ver naar voren doorlopende gele vlek bij de kleinere maar in uiterlijk verder sterk gelijkende kleine zwaan (Cygnus bewickii). De bovenkant van de snavel verloopt recht, zonder de knobbel die de knobbelzwaan heeft. Wilde zwanen zijn schuwer dan de knobbelzwaan, en geven de voorkeur aan een rustige nestelgelegenheid. Ze zijn luidruchtig, zowel tijdens het vliegen als bij de verdediging van hun territorium.

Winterkoning

Een van de meest algemene broedvogels van Nederland. Als er voldoende dekking is, dan bouwt de winterkoning zijn nest. Bijzonder kleine vogel, met de bekende opgerichte staart en luide zang. Is ondanks zijn naam niet bestand tegen koude winters.

Witte Kwikstaart

De witte kwikstaart is een van de meest algemene broedvogels van Nederland. Vooral op het platteland te vinden. Op erven maar ook tussen de poten van koeien, paarden en schapen in de hoop dat die insecten of larven omhoogduwen. De witte kwikstaart beweegt voortdurend zijn staart op en neer. Broeden doen ze in schuren, nissen, onder dakpannen, maar ook in slootkanten en in de zeereep. Meestal in de menselijke omgeving.

IJsvogel

Een blauwe flits en een fluitende roep: zo kondigt een ijsvogel zich vaak aan. IJsvogels zijn vooral vogels van beken en rivieren met zoet, stromend water, maar broeden ook aan stilstaand water (vooral in Nederland). Hun nesttunnel graven ze zandige of lemige steile oeverranden. ’s Winters ook te zien bij meer open en brak of zout water, op zoek naar voldoende voedsel – kleine visjes, waterinsecten en dergelijke – en ijsvrij, helder water om dat voedsel te kunnen bemachtigen. Strenge winters maken veel slachtoffers onder de ijsvogels.

Wulp

De wulp is de grootste steltlopersoort van onze contreien en heeft ook de langste snavel. In het voorjaar heeft hij een prachtige baltszang met aanzwellende fluittonen en lang aangehouden trillers. Laat dit horen tijdens een baltsvlucht, waarbij hij na een kort boogje met snelle vleugelslagen uitzweeft op stilgehouden vleugels. Nederland is zowel in als buiten de broedtijd een belangrijk land voor de wulp.

Zwartkop

De zwartkop is ongeveer net zo groot als een koolmees en dankt zijn naam aan de zwarte pet op zijn kop, die alleen het mannetje draagt. Het vrouwtje heeft een roestbruine pet. Bij het mannetje is de rest van het verenkleed grijs, bij het vrouwtje grijsbruin. Een jong mannetje heeft in de winter een zwarte pet, met bruine vlekken. De zwartkop vliegt weinig en laat zich vooral horen.